Eind jaren 70 kostte een doorsnee rijhuis in de centrumsteden zowat drie jaarinkomens, vandaag zijn dat er ruim acht. De stad waar je het langst voor een huis moet sparen is Leuven, blijkt uit een vergelijking door De Tijd.
26 October 2018
Een gezin in Leuven betaalt gemiddeld 11,2 jaarinkomens voor de aankoop van een rijhuis. Leuven is daarmee verhoudingsgewijs de prijzigste centrumstad. Een mediaan rijhuis in Leuven kostte in 2015 286.500 euro, of 11,2 keer het mediane gezinsinkomen. Leuven is de snelste stijger, voor Gent en Antwerpen. In het jaar 2000 volstonden minder dan vijf jaarinkomens nog voor de aankoop van een woning in de Dijlestad. Intussen moet het Leuvense gezin ruim dubbel zo lang sparen om zich een doorsnee rijhuis te kunnen veroorloven.
Wie de reële prijsstijgingen van Vlaamse woningen wil onderzoeken, kan dat op de traditionele manier doen, door te corrigeren voor inflatie. Hier hanteren we een andere methode, waarbij de prijsevolutie wordt afgezet tegen de snelheid waarmee het inkomen van de Vlaming in iedere gemeente toenam. Op die manier krijg je een ratio die weergeeft hoelang iemand in theorie moet sparen om de aanschaf van een woning te betalen. In Antwerpen kostte een mediaan rijhuis in 2015 10,2 keer het inkomen van een doorsnee gezin. Als je alle Antwerpse gezinnen naar inkomen rangschikt, en je neemt het middelste huishouden, dan zou dat gezin 10,2 jaarinkomens moeten sparen om een woning te kunnen bekostigen. Het gaat dan om het netto belastbaar inkomen, het deel van het inkomen waarop dat gezin nog belasting moet betalen. Een Antwerps gezin zou dus tien jaar lang geen euro mogen uitgeven, ook niet aan de fiscus, om genoeg opzij te zetten voor een mediane woning.
Wie eind jaren 70 een rijhuis kocht, had meestal nog genoeg aan 3,5 jaarinkomens. In Gent en Mechelen volstonden in de jaren 80 zelfs minder dan twee jaarinkomens om een modale rijwoning te verwerven. Van de centrumsteden kwamen de woningprijzen toen enkel in Brugge, Genk, Hasselt en Oostende boven de drie jaarinkomens uit. Maar sinds de eeuwwisseling ging de aankoop van een woning steeds zwaarder doorwegen in de portemonnee van de Vlaming. In bijna de helft van alle Vlaamse gemeenten kost een rijhuis nu minstens acht jaarinkomens en betaal je 12 jaarinkomens voor een halfopen bebouwing of een villa. Met drie jaarinkomens kan je in geen enkele Vlaamse gemeente nog een doorsnee woning kopen.
De stijging van de vastgoedprijzen heeft meerdere oorzaken. Door de bevolkingsgroei en een steeds groter aantal alleenstaanden en eenoudergezinnen nam de woningvraag fors toe. Ook de goedkopere woningkredieten dreven de prijzen omhoog. Wie in de jaren 80 een hypotheeklening afsloot met een looptijd van tien jaar, betaalde nog 14 procent rente, vandaag is dat 2 procent en minder voor goede klanten. Door die goedkopere leningen kunnen mensen zich een hogere aankoopsom permitteren en stijgen de vastgoedprijzen. De cijfers houden enkel rekening met het bedrag van de aankoopsom, niet met de rente op een hypotheeklening, de belastingen en de notariskosten. Daarvoor moet doorgaans nog enkele jaren extra worden gespaard.
BRON: CIB VLAANDEREN EN DE TIJD